Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [22]Wie kent de sterkte Uws toorns, en Uw verbolgenheid, [23]naardat Gij te vrezen zijt? 22. Te weten, alzo dat hij zorgdrage, hoe hij uwen toorn ontslagen mocht worden. Of, die zich wachte U met zijne zonden te vertoornen. 23. Hebr. naar uwe vrezen. Dat is, naar dat Gij te vrezen, of vreeslijk zijt.